top of page
Zoeken

Onderzoek naar bestaansrecht van omroepen

Nu er steeds meer omroepen bij komen moet er ook een mogelijkheid komen om afscheid te nemen. Het bureau Andersson Elffers Felix heeft van het ministerie van OCW de opdracht gekregen om aanvullende criteria te leveren die de ‘maatschappelijke worteling aantonen’ van de omroepen. Of niet.

Die boodschap vanuit de politiek lijkt gericht tot de fusieomroepen KroNcrv, AvroTros en BNNVARA. Welke stromingen vertegenwoordigen ze nog? En zijn hun programma’s voor hun achterban ook voldoende herkenbaar? De fusieomroepen hebben zichzelf in de voet geschoten, juist door te fuseren. Daarmee gaven ze toe geen onderscheidend karakter meer te hebben ten opzichte van elkaar. Ze zochten hun heil in een functie als ‘productiehuis’, hetgeen een majeure vergissing was omdat een groot deel van hun programma’s al door externe producenten wordt gemaakt en ze juist als productiehuis nauwelijks toegevoegde waarde hebben.

Draagvlak

Het unique selling point van een omroep zit hem in de manier waarop een omroeporganisatie zijn relatie met de samenleving heeft georganiseerd, voldoende draagvlak heeft en het vermogen heeft om programma’s te maken die door die stroming worden herkend. Op dit vitale onderdeel van hun functie hebben de omroepen het primaat juist uit handen gegeven en daarmee is de volgende fase in de deconfiture van het omroepbestel ingeluid. De huidige toelatingscriteria evenwel geven geen ruimte voor afscheid. Wie vijftigduizend leden heeft en een enigszins plausibel verhaal mag blijven, tot in lengte van jaren. Ook al verliezen sommige omroepcombinaties zo’n twintig tot dertigduizend leden per jaar, met vierhonderdduizend abonnees van een omroepblad betekent het, dat hun aanwezigheid in het omroepbestel dan toch nog zo’n tien jaar verzekerd is terwijl het fundament steeds verder wordt aangetast. Dit onderzoek naar de legitimiteit van omroepen is voor een aantal omroepen dus minder onschuldig dan het lijkt, hoewel het wordt omgeven met zalvende geruststellingen.

Slachtoffer van sterke regie

Deels is deze ontwikkeling aan de omroepen zelf toe te schrijven. Ze hebben zich onvoldoende vernieuwd en ze laten zich sturen door het centrale apparaat van de NPO. Daar wordt feitelijk bepaald binnen welke richtlijnen nog programma’s gemaakt kunnen worden.

Dat leidt tot rare instructies: je mag wel een afwijkende mening hebben maar die afwijkende mening moet zich bewegen binnen gangbare criteria. Die richtlijnen zijn ontstaan onder politieke druk, niet heel expliciet, maar verhuld. Om te voorkomen dat de negatieve aandacht van Den Haag wordt getrokken, wordt sterk gestuurd op succes in termen van kijkcijfers en dat heeft weer geleid tot een eenheidsworst waarin identiteiten voor de kijkers nog maar moeilijk te ontdekken zijn, krachtige merken als Max, EO, VPRO, Powned en (in iets minder mate) WNL daargelaten. Ze bleven overeind, ondanks felle tegenwind, soms door (teveel) mee te bewegen.

Samenwerken tot er niets meer is

Onder het adagium ‘we moeten samenwerken om het geheel te versterken’ is veel eigenheid van de omroepen verdwenen. Presentatoren worden onderling uitgewisseld, ze stappen met gemak van de publieke omroep naar de commerciële omroep en worden na een tegenvallende carrière weer met open armen ontvangen, logo’s zijn uit de decors verdwenen, eigen studio’s (van vitaal belang om een eigen gevoel te creëren) werden gecentraliseerd, redacties samengevoegd. Ook uitvoerende medewerkers stromen als water van de ene omroep naar de andere, er is geen emotionele of intellectuele binding. Sommige producenten maken met gemak dezelfde soorten programma’s voor verschillende omroepen, zodat de eigenheid verdwijnt. Wie dapper vasthoudt aan een eigen smoel kan rekenen op maximale weerstand van de NPO-bureaucratie. Kortom: omroepen worden gepusht om afstand te nemen van hun eigen identiteit. De vraag of het publiek de eigenheid van omroepen nog herkent in de programma’s zal dus vermoedelijk tot een teleurstellend antwoord leiden. Geen omroep heeft er belang bij dit manco zichtbaar te maken. Het feit dat bestuursvoorzitter Shula Rijxman na zoveel jaren reorganiseren nog steeds haar doelen kennelijk niet heeft bereikt (ze pleitte bij de recente winterpresentatie opnieuw voor meer samenwerking), wijst erop dat de door de NPO bepleite conversie, het bestel niet versterkt maar heeft verzwakt.

Exit strategie

Juist op dit moment heeft het externe randstedelijke organisatiebureau AEF de opdracht om te komen tot het formuleren van criteria die niet alleen de toelating regelen maar ook het afscheid.

Er valt meer op. Het bureau moet nagaan in welke zes stromen de Nederlandse samenleving is in te delen. Waarom zes? Het lijkt geen relatie te hebben met de maatschappelijke werkelijkheid. Nederland is niet meer opgedeeld in zes hoofdstromen. We zijn een netwerksamenleving geworden, een mix aan groepen die zich solidariseren rond onderwerpen in plaats van organisaties of stromingen. In ieder geval steeds minder verbonden met de gangbare instituties. Dat is een fluïde proces, niet statisch maar dynamisch. Daarnaar kijken vanuit een traditionele visie op de samenleving doet de publieke omroep-van-de-toekomst per definitie tekort. Zo’n benadering helpt wel om omroepen uit het omroepbestel te verdrijven, maar het maakt het bestel niet toekomstbestendig.

Weerstand

Aan de omroepen wordt gevraagd mee te denken over deze tocht die mogelijk het eind inluidt van een deel van die omroepen. Het proces zal dus op maximale weerstand kunnen rekenen en er hoort ongetwijfeld een gepeperde rekening bij. Het is -zoals vaak- naar binnen gericht en mist de aansluiting met actuele maatschappelijke ontwikkelingen. Als de usual suspects nadenken over de toekomst, rollen daar altijd de oplossingen uit die juist hebben geleid tot het ontstaan van de problemen. Het wordt tijd om de discussie rond de publieke omroep open te breken en aan de samenleving te vragen wat voor publieke omroep dié wil.

TON VERLIND

Comments

Rated 0 out of 5 stars.
No ratings yet

Add a rating
bottom of page